Zoek op trefwoord :
De gele hesjes werden 60 jaar geleden al voorspeld
Verschenen in 'Vrij Links' - 25-06-2019

In Frankrijk is nog steeds de opstand van de ‘gele hesjes’ aan de gang. Het is al geen nieuws meer, en daarom hoor je er ook niet zoveel meer over. De beweging wortelt in een diep ongenoegen bij de Franse bevolking, maar de Franse regering krijgt er maar geen grip op. Dat komt omdat de beweging geen structuur kent, geen woordvoerders en geen duidelijk programma. Noch het geweld bij demonstraties, noch de beleidswijzigingen waarmee men de gele hesjes heeft geprobeerd te paaien, hebben een eind aan de beweging kunnen maken.

Interessant is dat zo’n beweging in 1958 voorzien is door de Britse socioloog Michael Young. In zijn The Rise of Meritocracy schetst hij een opstandige beweging in het jaar 2034, waarvan de leiders tijdens hun strafproces nauwelijks een verstandig woord kunnen uitbrengen, als gevolg van de vergaande herverdeling van intelligentie en bekwaamheid tussen sociale klassen in de twintigste eeuw. Daardoor zijn de lagere klassen niet meer in staat om daadwerkelijk een opstand te beginnen.

The Rise of Meritocracy is net als Huxley’s Brave New World en Orwell’s 1984 een dystopie, een vreesaanjagende beschrijving van een gefingeerde toekomst, gebaseerd op tendensen die de auteur waarnam op het moment dat hij het boek schreef. Het is vast niet toevallig dat het boek uitmondt in het jaar 2034, vijftig jaar na 1984.

De tendens die Michael Young doortrekt, is die van het beleid van gelijke kansen in het onderwijs, dat intelligente kinderen uit de arbeidersklasse in staat heeft gesteld door te dringen tot de hogere lagen van de maatschappij. Hiermee is de arbeidersklasse zelf zijn capabele leiders kwijtgeraakt. Hij presenteert in zijn boek bijvoorbeeld de biografie van de Labour-politicus Ernest Bevin, geboren in 1881 als zoon van een landarbeider, die begon als tuinknecht en loopjongen, maar opklom via de vakbeweging en eindigde als minister van Buitenlandse Zaken.

Zulke carrières waren er meer. In Nederland bracht Marinus Ruppert het via de christelijke vakbeweging van tuindersknecht tot vicepresident van de Raad van State. Ook Drees had geen academische opleiding, omdat hij daarvoor de financiële middelen niet had, maar net als bij Ruppert werd zijn carrière wel bekroond met een eredoctoraat.

Het is echter al lang niet meer zo dat de vakbeweging zijn leiders rekruteert onder laagopgeleiden die via de vakbeweging carrière maken. Voor politieke partijen geldt dat des te meer: er zijn nauwelijks Tweede Kamerleden zonder hogere opleiding. In andere landen is dat niet anders. En ze komen die laagopgeleiden steeds minder tegen: niet in de kerk, maar ook steeds minder in hun familie, omdat familiebetrekkingen steeds minder hecht worden.

In zijn in 2016 verschenen boek Listen Liberal benadrukt historicus en journalist Thomas Frank dat, naarmate het systeem van gelijke kansen beter werkt, degenen die niet hoogopgeleid zijn dat ook niet meer aan de maatschappij kunnen wijten. Dat leidt tot uitglijders als die van Hillary Clinton, die de klassieke aanhang van de Democrats wegzette als ‘deplorables’. Maar zij stond daarin niet alleen: als we Valérie Trierweiler, de voormalige levenspartner van François Hollande mogen geloven, had deze het binnenskamers over de ‘tandelozen’, wat hij uiteraard verontwaardigd ontkende.

Ook in Nederland zie je bij linkse politici nogal eens dedain voor mensen die het minder ver gebracht hebben in de maatschappij. Ze hebben het over het ‘klootjesvolk’, over ‘Tokkies’, of over ‘TROS-kijkers’. Ze proberen het volk te verheffen, maar het volk zit daar niet altijd op te wachten.

Voor de oorlog trachtte Koos Vorrink in de socialistische jeugdbeweging AJC de arbeidersjeugd aan het volksdansen te krijgen, maar hij moest tot zijn leed constateren dat de meesten liever naar cowboyfilms of naar het voetballen keken, met een biertje in de hand en een sigaret in hun mond. In het bestuur van de SDAP ergerde men zich aan de platvloersheid van sommige VARA-programma’s, terwijl die juist breed beluisterd werden.

Het latere PvdA-kamerlid Jacques de Kadt duidde in 1939 in Het fascisme en de nieuwe vrijheid mensen die na een dag hard werken graag een pleziertje hadden aan als ‘maagmensen’, mensen wier enig genoegen eten was. Hij had er ook het volste begrip voor dat anderen uit afkeer daarvan zich tot het fascisme bekeerden.

Toen in de jaren vijftig de Jordaanliederen opkwamen, weigerde de VARA die te draaien, omdat ze ordinair waren en niet geschikt voor de socialistische arbeider. Een paar jaar geleden zag ik een interview met Frans Bauer door Paul Witteman, die grapte dat Frans’ publiek voor meer dan de helft uit gehandicapten bestond. ‘Mogen die mensen ook een leuke avond hebben’ was de reactie - en ik had het gevoel dat met Paul Witteman heel progressief Nederland door het ijs zakte.

Maar het gaat niet alleen om de verkeerde muziek. Laagopgeleiden hebben ook de ‘verkeerde’ woonwensen. Toen in de jaren tachtig de woningcorporaties in Amsterdam een eigen bouwplan voor de Middelveldsche Akerpolder presenteerden, met meer eengezinswoningen dan de gemeenteraad gewild had, was het commentaar in de gemeenteraad: ‘Het ruikt naar spruitjes’. De door stedenbouwkundigen gelauwerde opzet van de Bijlmermeer bleek in die tijd juist een sociaal debacle. En nog maar kortgeleden stak Sheila Sitalsing in de Volkskrant (14 juni) de draak met mensen die ‘thuis op de bank in hun rijtjeshuis’ naar programma’s van Peter R. de Vries keken.

En dan reageren mensen in volksbuurten natuurlijk ook helemaal verkeerd op de immigranten die er de laatste halve eeuw zijn komen wonen. Anet Bleich noemde ooit klachten over een slecht onderhouden trappenhuis en de gaskamer twee uitersten binnen één racistisch universum.

Bij haar veldonderzoek in de Rotterdamse achterstandswijk Hillesluis merkte Talja Blokland dat sommige bewoners dachten dat ‘die lui op het stadhuis die zelf ergens anders wonen waar geen buitenlanders te bekennen zijn’ en geen Turken als buren willen hebben, wel vinden dat de Hillesluizers met de Turken bevriend moeten raken.

Ook buspassagiers ondervinden het dedain van de meritocraten. Een van de argumenten waarom in het vorige decennium het Leidse gemeentebestuur coûte que coûte een door mijzelf en vele anderen als onzinnig ervaren tramlijn wilde aanleggen, was dat mannen in pakken niet in bussen zouden gaan zitten. Die waren belangrijker dan huisvrouwen die hun inkopen op de markt doen. Bussenstrijd is klassenstrijd!  

Kortom, de bewoner van een rijtjeshuis die naar Frans Bauer wil luisteren, ook nog eens met de bus wil en geen last van de buren wil hebben, ervaart het dedain van de meritocratische elite, zoals de arbeider vroeger het dedain van de aristocratie ervoer. Het wordt daardoor steeds moeilijker voor mensen uit die elite om zelf aanhang te verzamelen voor een linkse politiek.

In Frankrijk heeft dat de door Young voorspelde opstand opgeleverd van een meute waarmee niet te onderhandelen valt. In Amerika hebben mensen op Trump gestemd om uiting te geven aan hun afkeer van de intellectuele elite waar Hillary Clinton deel van uitmaakte. In Engeland is de Brexit mede een uiting van die afkeer.

In Nederland mogen we ons gelukkig prijzen dat de vakbeweging nog in staat is de band te onderhouden tussen mensen met weinig opleiding en het vergadercircuit, zoals bij het pensioenakkoord gebleken is. Maar het is een dun draadje, dat snel kan knappen.

Gun iedereen daarom in ieder geval dat hij naar zijn eigen muziek luistert. Ook al is het Frans Bauer.